Lied 79: De toren van Babel

Tekst: Dirck Pietersz. Pers
Melodie: Johannes Gijsbertus Bastiaans
Zetting: Gerben Budding

1. De wereld was vol overmoed,
vol weelde, pracht en zonden,
want ieder pochte op zijn goed,
op list en slimme vonden.
Ja, deez' vermetelheid kroop voort,
zodat men God wilde aan boord
en Zijne raad doorgronden.

2. Dus ving men ene toren aan,
wiens top de lucht zou raken,
om zo met trappen op te gaan
en Godes stoel genaken.
Men metselde en woeld' er vast,
men torst, men sleept en brengt de last
en vordert zijne zaken.

3. God zag van boven naar beneên
en op der mensen pogen,
en sprak: 'Men luistert naar geen reên,
dies zal Ik 't niet gedogen.
't Is één geslacht en ook één taal;
Ik wil hun spraak ten enenmaal
verwarren voor Mijn ogen.'

4. Gij Babelbouwers, houd uw rust
met uw verwarde zinnen.
Hoe durft gij dus uit dartel lust
zo'n kwade daad beginnen?
Gij weet hoe God de trotsen kwelt
en hun bedrijf te gronde velt.
Zo zult gij niets gewinnen.


Terug naar het liederenoverzicht